Persoonsvorm, onderwerp en de rest
De kinderen moeten nu een zin kunnen opdelen in de persoonsvorm, het onderwerp en de rest.
Dat laatste vinden ze soms nog moeilijk, vooral als de rest op meerdere plekken in de zin staat.
Bijvoorbeeld:
Plotseling hoorde Daniël een stem. --> hoorde = persoonsvorm
Daniël = onderwerp
plotseling een stem = de rest
Hoe ging jij naar school? --> ging = persoonsvorm
--> jij = onderwerp
--> hoe naar school = de rest
Verder zijn we veel aan het oefenen met spreekwoorden en beeldspraak.
Welke spreekwoord past bij welke situatie en wat betekenen de spreekwoorden. Dit kunnen ze ook opzoeken in het spreekwoordenboek.
Ook hebben we veel oefeningen met woorden die in het meervoud -ën krijgen.
Dat zijn woorden die maar een lettergreep hebben óf waarbij de klemtoon op de laatste lettergreep valt. En dát is nog wel eens moeilijk te horen, vooral als je niet weet hoe je het woord moet uitspreken.
Bijvoorbeeld:
drieën - kopieën - symfonieën
De persoonsvorm in de goede tijd zetten is goed opletten en goed lezen.
Bijvoorbeeld:
Voor mijn verjaardag (krijgen) ik een nieuwe fiets.
En gisteren (mogen) ik ermee door de duinen fietsen.
Dat (vallen) nog niet mee.
Leuke site om te oefenen: www.leestrainer.nl
Geen opmerkingen:
Een reactie posten